52
‘Ach, bent u hier! Ik heb overal naar u gezocht.’
De woorden van Edith Badtke galmden door de kerk terwijl ze door het middenpad naar de voorste rij liep, waar Felix Thanner op zijn knieën lag.
Hij droeg nog steeds zijn kazuifel. Waarschijnlijk had hij zich hier meteen na de begrafenis teruggetrokken.
Toen ze naast hem stond, keek de jonge pastoor op en Edith Badtke schrok. Zijn ogen waren nat en rood. Hij had gehuild. Edith Badtke keek hem verbijsterd aan. ‘Lieve hemel, meneer pastoor, wat is er met u aan de hand?’
Thanner perste zijn lippen op elkaar en wreef over zijn schouders, alsof hij het ijskoud had. Ze liet zich naast hem op de bank zakken en keek hem bezorgd aan.
‘Wilt u me nu niet eindelijk eens vertellen wat er aan de hand is? Er is toch iets niet in de haak, dat kan een kind zien. Ik moet u steeds weer overhalen om te eten en u ziet eruit alsof u al eeuwen niet goed geslapen hebt. Daarstraks bij de begrafenis was ik voortdurend bang dat u van uw stokje zou gaan en nu heeft ook de Boskliniek nog opgebeld omdat u niet op het zielzorgspreekuur bent gekomen. Dat kan zo toch niet langer?’
‘Ik… ik kan niet meer,’ fluisterde Thanner, en hij sloeg de ogen neer. Weer zag ze de tranen over zijn wangen rollen.
‘Waarom vertrouwt u me niet gewoon en vertelt u me niet waar u zo onder gebukt gaat?’
‘Omdat ik het niet mag,’ zei hij zacht.
‘Vertelt u me dan tenminste zoveel als u is toegestaan.’
Hij tilde zijn hoofd op en keek haar aan. ‘Als u in de gelegenheid was om onheil te verhinderen en tegelijkertijd wist dat u daarmee uw eigen zielenheil op het spel zette, wat zou u dan doen?’
‘Mijn zielenheil?’ Ze keek hem vragend aan. ‘Hoe bedoelt u dat?’
‘Precies zoals ik het zeg. U zou alles verliezen wat iets voor u betekent. U zou ter helle varen omdat u een ernstige zonde zou begaan. Misschien zelfs de ernstigste zonde van alle. Maar daar zou tegenover staan dat u daarmee anderen het leven zou redden.’
Ze keek hem met grote ogen aan en knikte. Duidelijker hoefde Thanner het niet te zeggen, want nu begreep ze onder welk gewetensconflict de jonge pastoor leed. Hij wist iets wat hem vanbinnen verteerde. Iemand moest hem tijdens de biecht iets heel, heel ergs hebben toevertrouwd. Iets waarbij het om leven en dood ging. Waarom zou hij er anders niet over mogen praten, als het niet onder het biechtgeheim viel?
Nu begreep ze ook waarom hij onlangs al zijn afspraken had afgezegd en bij de bisschop op audiëntie was gegaan. Maar wat moest zij nu tegen die arme kerel zeggen, als de bísschop hem niet eens had kunnen helpen?
Je kunt hem het beste aanraden wat je zelf in zijn plaats zou doen, zei haar innerlijke stem. Wat je gezond verstand je zegt te doen.
‘Kijk, ik ben maar een simpele parochiemedewerkster,’ zei ze, en ze haalde haar schouders op. ‘Maar ik ben ook een oude vrouw die al veel heeft meegemaakt. Ik vraag me dus af of het echt zo’n ernstige zonde zou zijn als u er met iemand over zou praten. Want als het zo is als u zegt dan zou u misschien inderdaad andere mensen tegen onheil kunnen beschermen.’
Hij knikte duister. ‘Ja, dat is zo, maar volgens de inzichten van de kerk zou het toch een zonde zijn. Een zeer ernstige zelfs.’
Ze haalde diep adem.
‘Tja, de kerk,’ zei ze. ‘Ik wil beslist niets verkeerds zeggen, meneer pastoor, maar de kerk bestaat toch ook maar uit mensen. Zo kijk ik er tenminste tegenaan. En waarom zou de kerk zich dus niet een keer kunnen vergissen?’
Felix Thanner slaakte een hartverscheurende zucht waar al zijn wanhoop in door leek te klinken.
‘Weet u, meneer pastoor, ik kan me gewoon niet voorstellen dat God ons straft voor iets wat we met de beste bedoelingen doen. Misschien is dat wat u overweegt inderdaad een zonde, maar het zou toch gerechtvaardigd zijn als u die omwille van het welzijn van anderen beging. En al helemaal als het om mensenlevens gaat, zoals u zegt.’
Thanner wreef over zijn gezicht. Hij zag asgrauw en zijn toch al smalle trekken zagen er ingevallen uit.
‘U hebt gelijk,’ zei hij met een trillende stem. ‘Het erge is dat ik me daar allang van bewust ben. Het valt me alleen zo ontzettend zwaar om de waarheid onder ogen te zien. Tot nu toe was ik te laf om het goede te doen. Het zal er wel aan liggen dat ik altijd een lafaard ben geweest. Als kind al. Daar komt bij dat ik jaren geleden ergens iets aan had moeten doen. Dan was het helemaal niet zover gekomen.’
Opeens bekroop Edith Badtke een onheilspellend gevoel. Hadden ze het wel over hetzelfde? ‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘Ik heb de duivel ontmoet,’ zei hij, en aan zijn ogen was te zien dat hij dat volkomen serieus bedoelde.
Edith Badtke keek hem verbaasd aan. ‘De duivel?’
Hij knikte langzaam. ‘Ja, en daar bedoel ik geen metafoor mee. Zelfs al denkt u nu misschien dat ik gek ben, ik ben er geheel van overtuigd. Net zoals ik zeker weet dat er een God bestaat. Ik heb de duivel in de ogen van een mens gezien, maar uit lafheid heb ik dat besef genegeerd. Hij heeft het me gemakkelijk gemaakt door mij ook te negeren. Maar nu niet meer. Nu is deze duivel tot wasdom gekomen.’
Met die woorden stond hij op, kreunend als een oude man die zich voorbereidt op een laatste, zware gang.
Ook Edith Badtke stond op. Ze was nu nog veel ongeruster.
‘Wat bent u nu van plan?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Een ernstige fout goedmaken,’ zei hij, en het was hem aan te zien dat hij doodsbang werd bij de gedachte.
Bedeesd pakte ze hem bij de schouder en ving zijn blik. ‘Kan ik u ergens mee helpen?’
‘Met ons gesprek hebt u me al meer geholpen dan u denkt,’ zei hij, en hij glimlachte gekweld. ‘Maar als u toch nog iets voor me wilt doen, bid dan voor mij. Voor mijn zielenheil. Bid dat het nog niet te laat is.’
Ze kreeg kippenvel. Ineens leek het duidelijk kouder te zijn geworden in de kerk. ‘Hoe bedoelt u dat? Waar zou het te laat voor zijn?’
Weer glimlachte hij, maar het leek meer een angstige grijns. Toen draaide hij zich om en liep weg.